Vannacht

vannacht leek het alsof
mijn voetstappen rechtsomkeer maakten
me meenamen naar de plaats
waar ik afscheid van je nam

haast je riepen ze
met woorden die bevend van emotie
verdrietig tot bij me kwamen

ik ging terug naar daar waar jij
lijkbleek je levensdraad doorknipte
en op de gang van bijna aan je kamer
kwam je laatste adem me reeds toegemoet
mompelde een het spijt me
ik kon echt niet langer wachten

wat ik zag was hoe je pijn
verlossend uit je lichaam kroop
behoedzaam sloot ik je ogen
en liet je gaan naar die andere oever

                ©  Merel

Stil maar mijn kind

stil maar mijn kind
ik zie je graag

kijk
ik huil je tranen wel
maak er sterke parels van
laat ze stromen
in de ziel van je leven
ergens in hun onderweg
ontmoeten ze de oever
van de blauwe lucht

kom nu maar mijn kind
je mag rusten dichtbij de schoot
daar waar ooit golven van geborgen zijn
je zo innig streelden
er kleurt voor jou een regenboog
en het gras knipoogt weer in het groen
ik vertel je het verhaal
van een moeder en haar kind
een warme liefde die alles overwint

stil maar mijn kind
ik zie je graag
ik heb je lief

     ©  Merel

Sneeuwwit

je vraagt me of sneeuwwit als een vacht
zijn deken over de velden spreidt
ergens raap je wat woorden op
hoe vlokken als  ijskristallen
zweven in deze koude dagen

en in je herinnering 
vind je vast nog wel een beeld
om je aan vast te klampen
nu grijze nevelsluiers je horizonten kraken

ik vertel je hoe november wintert
blader met jou in hoe het ooit was 
voel hoe weemoed in me sluipt

als een vlijmscherp mes
scheurt de pijn mijn wonden open
ze bloeden om dat wat ik je heb afgenomen
en krassen rode tranen in het sneeuwwit

            ©  Merel

Fluisterzinnen

hoe hongerig de stilte is
met gulzige blik naar je kijkt
het maan verwarmen vraagt
licht stralend de kilte
je kamer uit te drijven

en ook al dansen witte vlokken
ijskoud voor je raam
november veel te vroege winter brengt

ze heeft wat vlinders in je bed gelegd
alsof de lente nog steeds leeft
en fluisterzinnen popelen op je kussensloop
herhalen woorden die op hun lippen hangen

als jij het moe zijn van je dag te rusten legt
je afvraagt
of het minnen nog ooit naast je zal slapen
komen ze vol verlangen tot bij jou
en strelen zachtjes al je twijfels weg

                   ©  Merel

 

Uit een wazig iets

uit een wazig iets
gehuld in witte nevelsluiers
ontsnapt een glazig schijnsel
ze opent een spoor van licht
voor bevroren november woorden

zinnen
doorzichtig van verlangen
breken doorheen de ijslaag 
en voor een spiegelbeeld dat liefde mijmert
kleden ze de waarheid uit

         ©  Merel

Je naam

in mijn hand draag ik je naam
gevonden tussen zinnen
die hoopvol naar me kijken
of ik niet begrijp
hoe je zielsalleen
de stroom niet meer kan volgen

ik leg je op een onbeschreven blad
blaas wat hete adem
kneed een mond met lippen die wat beven
open ogen die onthutsend naar me staren
streel je buik
vraag of je nog niets voelt
schrijf merel in zachte letters
en kruip heel dicht bij jou

            ©  Merel

Die ene droom

of ik in je droom mag wonen
ik heb het licht alvast gedempt
het maanminnen zielsfluisterend
liefdeswoorden in zijn schoot gelegd

met vederlichte vleugels kom ik tot bij jou
ik vertel je het verhaal van buikverlangen
dat vlinderend in je tuin een slaapplaats zoekt

of je uit het raam wilt kijken
misschien zie je hoe een vuurvlinder
een vonkenregen in de vijver droomt

als een speelse maangodin
duik ik het minnewater in
en zonder schroom open ik die ene droom

                  ©  Merel

 

Zonnekind

als een oeverstil zwijgen
rekt het verwonderd kijken zich uit
het ademloos ontwaken
van het prille ochtendlicht
ademt fluisterwoorden
in het palet van een vroege schilder

of hij vandaag vrolijke kleuren kiest
de nacht heeft de laatste weemoedige buien
naar beneden gehuild
en opgeluchte wolken
vragen om wat tinten in hemelsblauw

en het gras
gretig van verlangen
strekt zijn voelsprieten uit
nu dauwdruppels zachtmoedig
als parels zijn voelen strelen

er is iets dat in haar minnen roert
nu het zonnekind
lief blikkend naar de aarde kijkt

              ©    Merel

Klapzoen

het gaat wel weer
liep als een schaduw
beschermend in het voetspoor
tikte zachtjes op haar schouder
voelde hoe de mantel
weemoedige tranen huilde

als hij nu eens even in haar voelen kneep
misschien merkte ze het wel
zag ze hoe hij behoedzaam
een zakdoek uit zijn jaszak haalde

hij had alvast wat harde stenen aan de kant geschoven
strooide zaad dat zachtmoedig was
schilderde voor haar een regenboog
met kleuren die vrolijke lijnen dansten
plukte klaprozen
dacht aan een klapzoen

en rende vliegensvlug voor haar uit
daar voorbij de hoek
stonden lippen haar glimlachend op te wachten

          ©  Merel

Herfstig verlangen

hoe ze in dit herfstig verlangen
haar ogen sluit
de novemberwind
niet weet hoe haar gemoed te sussen

de laatste bladeren laat ze los
als een stervend mijmeren
dat uitgeput een  rustplaats zoekt

toch vraagt ze dromen
geen steek te laten vallen
waarom woorden niet meer vlinderen
en in het water ijskoud
zinnen steenhard bevriezen

zelfs de maangodin
wentelt zich in mistroostige nevels
en vindt geen sterren om te plukken

       ©  Merel